Tholen

Vrouw in zondagse dracht

Op Tholen, Schouwen, Duiveland en Noord-Beveland is de klederdracht, gedragen door de boerenbevolking, enorm beïnvloed door de burgerdracht. De burgerjapon was al ver voor 1900 in de mode gekomen. Rond 1900 waren de japonnen gekleurd; later zijn ze zwart geworden. De sluiermutsen in deze gebieden zijn vrijwel allemaal hetzelfde alleen de wijze van opzetten is anders. Op Tholen draagt de vrouw de muts plat boven op het hoofd, rustend op de krullen. De krullen worden boven de wenkbrauwen gedragen en zijn gemaakt van vierkant gouddraad. Aan de krullen draagt ze kussen- , wissel- of spiegelbellen. Deze laatste komen alleen op Tholen voor. In de muts worden gouden mutsenspelden gestoken. Bovenop de muts kan eventueel een hoedje gedragen worden. Rond haar hals draagt de vrouw een lange ketting granaten of bloedkoralen met een gouden slot. Soms heeft ze een kleine broche en een zwart fluwelen tas met een zilveren beugel.

Daagse dracht

Door de week draagt de vrouw op het hoofd soms een zwart ondermutsje met daarin de krullen. Rond haar middel draagt de vrouw een geruite schort.

Rouwdracht

Tijdens de rouw is de japon zwart. De muts is gemaakt van tule of batist en heeft een brede zoom in plaats van kant. Bij de zware rouw is de zoom breder dan bij de lichte rouw. Bij de lichte rouw draagt de vrouw rouwklokken en rouwspelden; bij de zware rouw niet.

Op Tholen is de mannendracht veel eerder verdwenen dan op Zuid-Beveland en Walcheren. De laatstgedragen mannendracht had veel overeenkomsten met de oude drachten van de andere Zeeuwse eilanden.